Eens was ik met mijn meisje. We lagen op het gras onder de maan. In het bloemperk groeide een hele bijzondere plant. Deze plant was zo rood als een roos, maar hij stonk altijd naar vis en vieze sokken. De geur is met geen pen te beschrijven.

Zelfs je tenen na een veldmars van een week kon je neus nog beter aan dan deze geur. Ik besteedde er geen aandacht aan, want mijn meisje wreef over mijn buik. Ik keek haar aan. We staarden minuten lang naar elkaar, oog om oog, arm om arm. Terwijl ze naar mijn borst keek grinnikte ze : ?Al dat haar, je lijkt wel een aap?.

Langzaam maar zeker werd het steeds gezelliger en warmer op het grasveld. Ik mocht aan haar doos komen, zei ze. Maar ik voelde slechts een poes. ?oh eet mij? kreunde ze. Ik begreep niet wat ze bedoelde en vroeg of ze koek lustte of misschien moesten we toch liever een ijsje gaan halen. Ik had zoveel voor haar over op dat moment nog. Maar dat duurde niet lang. Niet veel later die dag is ze namelijk om zeep geholpen…

Na het fiasco in het gras wou ze graag naar huis. Ze woonde in het huis bij het grote hek aan de lange afgelegen weg midden in het bos. Het stormde buiten, de takken sloegen hard tegen de ruiten, alsof ze straf hadden verdiend. Even verderop zagen we hoe de hut, die als schuur werd gebruikt, weggevaagd werd door het natuurgeweld.

Terwijl wij thuis zaten te schuilen voor de TV werd opeens de voordeur ingebeukt door een enorme reus, alsof we in een horrorverhaal waren beland. We schuilden onder een enorme stapel jassen. Dat bleek de vijand alleen maar meer op te winden. In een ruk maaide hij de jassen boven onze hoofden weg. Hij pakte mijn meisje vast en bond haar vast met zijn riem. Terwijl hij met zijn enorme geval haar alle kanten van haar kartonnen verpakking liet zijn, hakte hij bij elke stoot een teen af. En toen alle tenen op waren een stukje voet, een stukje been. Totdat er niet veel meer van mijn vriendin over was dan een stukje brandhout om in het vuur te gooien.

Ik was al lang in paniek het bos ingerend. De geit die ze hielden als huisdier had alles gezien en hielp mij naar de wijze uil. Die zich midden in het bos verschool. Hij zei tegen mij : ?Zoek de mooiste pauw en een wijze duif en je wens zal uitkomen. Wanhoop niet verder, ik weet wat je wil?. Aldus geschiedde. Na een lange, uitputtende zoektocht vond ik de genoemde dieren. Zij wilden me wat graag helpen. Bij wijze van magie verscheen een ei. De pauw herinnerde mij eraan ? Dit is een vrouwen-ei. Als je voorzichtig dit ei uitbroed dan komt hier de mooiste vriendin uit die je je altijd had willen wensen?.

Met deze wijsheid gerust gesteld, en bovendien erg opgelucht dat letterplankjes niet meer dan zes rijen beslaan liep ik op mijn gemak weer naar huis toe.

En ik leefde nog lang en gelukkig….